Je bent niet alleen
Ik weet niet wat er met me aan de hand is. Mijn hoofd voelt zo zwaar! Vanmorgen voelde ik mij prima, maar tijdens de inspanning van het lesgeven voelt het alsof ik flink griep heb. Geen gewone griep, maar net iets intenser. Vreemder. Ik ben blij als de eerste drie lessen erop zitten. Nog maar één te gaan. Of zal ik eerder naar huis gaan? In principe moet ik in quarantaine met deze klachten. Ik besluit toch te blijven. Er zal wel niets zijn en het is toch nog maar één les.
De kinderen uit groep 7/8 komen binnen in het afgeschermde stukje van de hal. Niet de ideale leslocatie door het geruis van andere kinderen op de gang, maar tot nu toe lukt het aardig. De kinderen zijn wat onrustig, maar dat is niet vreemd voor een vrijdagmiddag. Helaas wel naar voor mijn hoofd. Het stilkrijgen van de klas kost mij meer energie dan normaal. Mijn lichaam blijft aangeven: neem rust! Maar toegeven aan zwakte is geen optie als je twintig leerlingen uit groep 7/8 voor je hebt.
Het onderwerp van de les is ‘thuis’. Nadat we wat bijgekletst hebben vraag ik de groep wat thuis is en of thuis fijn is. Uiteindelijk vraag ik of ze zich kunnen voorstellen dat er kinderen zijn die zich niet veilig voelen thuis. Door wat afstand in deze laatste vraag te scheppen, hoop ik dat de kinderen meer durven zeggen. Op deze manier gaat het niet per se over hen persoonlijk. Ik ken de groep namelijk nog maar net. Ik krijg wat verschillende antwoorden. Maar één reactie verandert de loop van mijn hele les: ‘Ik voel me zelf best wel eens onveilig thuis.’
Als ik vraag waarom hij dat zo ervaart, legt hij uit: ‘De geest van mijn overgrootvader woont bij mij in de slaapkamer en daar ben ik bang voor’. Dit antwoord had ik niet verwacht, maar ik kan me voorstellen dat het voor hem niet fijn is. Ik neem het serieus. ‘Merk je er ook iets van?’. Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, ik heb er nooit iets van gemerkt’. In gedachten zoek ik naar een oplossing, maar ik ben mij ervan bewust dat ik die nu niet kan geven. Misschien dat zijn moeder hem kan vertellen dat die geest er niet zit? Dat het niet nodig is dat hij er bang voor is? Ik vraag door. ‘Heb je er ook met je moeder over gehad? Weet zij dat je er bang voor bent?’. Hij knikt. ‘Ja, maar zij zegt dat zijn geest er is om ons, om mij te beschermen’. ‘Ervaar je ook dat hij je beschermt?’, vraag ik. ‘Nee, ik ben er alleen maar bang voor…’, antwoordt hij.
Mijn aandacht gaat weer naar de groep. ‘Zijn er verder nog dingen waardoor iemand zich onveilig zou kunnen voelen?’ Een meisje vertelt dat ze zich onveilig voelt als haar ouders ruzie hebben. Op zo’n moment is ze bang dat ze gaan scheiden, net als de ouders van haar vriendin.
Al gauw komt het gesprek toch weer op geesten. Een andere jongen vertelt dat hij ook bang is voor geesten. Hij hoort wel eens stemmen. Op de begraafplaats, maar ook thuis. ‘Ik hoorde een keer een stem in mijn oor die vertelde dat er iets mis was met mijn tante. Vijf minuten later ging de telefoon en hoorde ik dat mijn tante haar nek had gebroken’. Als ook een andere leerling vertelt dat hij contact heeft met geesten, besef ik dat dit thema toch wel erg speelt in deze klas. Als ik bij de rest van de groep vraag of er meer zijn die ervaring hebben met geesten zijn er gelukkig maar weinig reacties. Twee meisjes geven aan niet te maken te hebben met geesten, maar ze vertellen allebei dat ze bang zijn om alleen thuis te zijn. Als ik vraag waarom, hebben ze beiden hetzelfde antwoord: ‘Bang dat er geesten zijn.’ ‘Bij elk geluid schrik ik op. Ik durf dan niet naar boven’.
Ik besluit stilzwijgend mijn oorspronkelijke lesdoel los te laten, hopend dat ik iets van hoop mee kan geven voor het einde van de les. Dat zie ik toch als een van de doelen waarom ik voor de klas sta: kinderen helpen bij dingen waar ze tegen aan lopen. Dat is wat hen ook zal vormen.
Ik richt me weer op de jongen die geregeld stemmen hoort. Hij vertelt dat hij wel eens contact heeft met zijn overleden oma. ‘Dan ben ik op mijn kamer en dan knippert de lamp en hoor ik echt haar stem.’ Ik vraag door. ‘Wat zegt ze dan?’. ‘We voeren gewoon een echt gesprek. Ze vraagt dan hoe het met me gaat enzo’. Het lijkt alsof ik wat stoerheid in zijn stem hoor, maar ik zie ook oprechtheid in zijn ogen. Ik geloof dat hij dit echt zo meemaakt. Ik vraag wat hij er van vindt. Hij antwoordt: ‘Ik vind het eng. Ik wil niet dat ze komt. Ik word dan bang’.
Ik geef aan dat ik wel wist dat mensen contact konden hebben met geesten, maar dat ik toch ook wel in de war ben en het naar vindt om te horen. ‘Ik weet hier niet goed raad mee dat dit bij jullie ook speelt.’ Hij bevestigt: ‘Het is echt. Wij hebben een keer thuis met een geestenmeter gekeken en die gaf ook aan dat er een geest zat. Op het schermpje zagen we de vorm van een lichaam, maar er was niemand’.
Alle kinderen hebben inmiddels de kans gehad om hun gedachten te delen. Ik besef dat het nu tijd is om de les om te buigen naar het positieve. Zo kunnen we met en van elkaar leren. Mijn vraag aan de jongens wat hen tot nu toe geholpen heeft, levert een paar tips op. De jongen vertelt dat hij zijn oma wegstuurt. ‘Ik zeg dan: ‘Oma, wil je alsjeblieft weggaan’ en dan is het stil. De lamp knippert dan ook niet meer.’ De andere jongen merkt op dat hij er de ene keer meer last van heeft dan andere keren: ‘Als ik Harry Potter kijk of andere films met geesten, dan wordt het erger en enger. Ik merk dat ik dan vaker bang ben’. Ik concludeer: ‘dus jouw advies is om zulk soort dingen niet te kijken?’. Hij knikt.
Ik geef een andere leerling de beurt. ‘Ik wil even zeggen: Je bent nooit, maar echt nóóit alleen’. Ik hoor emotie in zijn stem en ik krijg het idee dat er een diepe drang is om dit tegen de klas te zeggen. Ik ga ervan uit dat hij de woorden als bemoediging bedoelt, maar een beurt later barst hij in tranen uit waardoor ik hieraan twijfel. Haperend en met tranen in zijn ogen begint hij te vertellen: ‘De klas weet dit nog niet, maar ik heb al een paar jaar paniekaanvallen door geesten en regelmatig krijg ik dan ook gedachten om een eind aan mijn leven te maken’.
Al het geruis in de klas is opeens weg. Het voelt alsof iedereen heel even zijn of haar adem inhoudt. Ik zelf ben ook stilgevallen. Hoe ga ik hier op reageren? Hoe pak ik dit aan? Bedoelde hij dát met: je bent nooit alleen? Omdat er altijd geesten bij je zijn?
Nog voordat ik iets kan zeggen, draait een leerling zich om naar de snikkende jongen en legt zijn hand op zijn arm. ‘Ik wil dat je weet dat wij er voor je zijn. Wat er ook gebeurt, je bent niet alleen. Hoor je dat? Je staat er niet alleen voor. We komen hier doorheen. Dat beloof ik’. Ik krijg kippenvel. Wat een bijzonder moment. Ik bedank hem voor zijn mooie woorden en zeg tegen de huilende jongen dat ik het heel dapper vind dat hij dit met ons deelt. Veel kinderen hebben hun vinger omhoog, dus ik geef wat beurten. Ik merk dat de kinderen gewoon even hun gevoel kwijtwillen, dus ik geef hier de ruimte voor. Dit heeft impact op hen allemaal. Ze kennen de jongen al zo lang!
Na een tijdje kijk ik op de klok en zie ik dat we nog 5 minuten hebben. Ik benoem dat en vraag waar de klas nu behoefte aan heeft: het gesprek vervolgen of bijvoorbeeld nog een spelletje. Een unaniem besluit: we willen een spelletje doen.
Tijdens het spelletje heb ik het idee dat de spanning wat wegzakt bij de kinderen en daar ben ik blij mee.
Na een paar minuten bedank ik de kinderen voor hun openheid deze les. ‘Blijkbaar is er een bepaalde veiligheid in jullie groep dat dit kan’. Een van de jongens lacht schamper. ‘Eigenlijk niet, juf. Normaal is dat niet’.
Ik voel liefde voor deze groep. En dankbaar dat ze in mijn les zo open willen zijn over hun angsten. Ik vind het extra bijzonder. Dit is amper de 5e les die ik met deze kinderen heb. Ervaren ze dan door mij die openheid?
Terwijl de kinderen teruggaan naar de klas, houd ik de leerling die in tranen was uitgebarsten nog even bij me. Ik benadruk hoe goed ik het vond dat hij dit durfde te delen en dat hij gerust eens na de les mag komen praten als iets dwars zit. ‘Heb je mensen met wie je er over kan praten?’, vraag ik. Hij knikt. Hij wilde het al langer tegen de klas vertellen, maar wist niet hoe. ‘Ik ben echt opgelucht dat de klas er nu ook vanaf weet. Dan begrijpen ze me beter’.
Ik vraag nog even ter verduidelijking: ‘Waardoor komen precies de gedachtes om een einde aan je leven te maken?’. Hij geeft aan dat hij op bepaalde momenten gek wordt van de geesten in zijn hoofd, en dat hij dan bijvoorbeeld de neiging heeft om ergens vanaf te springen. ‘Dan ben ik er vanaf’.
Ik loop met hem terug naar de klas en praat de meester even bij. Hij heeft geen idee dat er iets qua occultisme speelt in de klas. Ik vind hem kalm reageren, maar misschien vind ik dat omdat ik me zelf zo intens beladen voel. De meester zegt ook dat zijn ouders hierover nooit iets hebben gezegd. Hij wist er niets van af.
Als ik in de auto zit en de motor start, stromen de tranen opeens over mijn wangen. Moeheid en spanning komen eruit. Wat een pittige, maar bijzondere les! Ik had eigenlijk in quarantaine thuis moeten zijn, maar ik ben zo blij dat ik op school was! Vandaag is weer gebleken: Mijn les doet er toe… kinderen delen dingen die ze normaal gesproken niet delen! Er is veiligheid en openheid. Betrokkenheid op elkaar. Ik voel me vereerd dat ik daar getuige van mocht zijn. Ik weet nog niet wat ik hier verder mee moet, maar deze groep is mijn hart binnengeslopen en die komt daar niet zomaar uit.