Bijzonder zijn

Op maandagochtend, net na de eerste pauze zit ik met zes leerlingen uit groep 3 aan een rechthoekige tafel. De een wat meer wiebelend dan de ander. In deze groep stoor ik me er niet zo aan. Ze denken en praten altijd goed mee. Allemaal op hun eigen niveau. Ze hebben allemaal hun eigen plek gekozen, wat hen een gevoel van veiligheid en rust geeft. Vandaag bespreken we het onderwerp ‘bijzonder zijn’ aan de hand van het prentenboek ‘Krummel, een heel gewone rups’ (Max Lucado, 2004; red.).

We bespreken de voorkant van het boek waarop een grote groene rups staat afgebeeld. Ik vertel dat het boek ‘Krummel’ heet, ‘Krummel, een heel gewone rups’. ‘Hé, even een vraag of ik het goed begrijp: is Krummel dan niet bijzonder?’. De meeste kinderen erkennen dat Krummel niet bijzonder is, maar één van de leerlingen reageert dat hij juist wel bijzonder is, want hij wordt een vlinder. Dan stel ik de vraag waar de les ten diepste om draait: ‘Wanneer ben je eigenlijk bijzonder?’.
Ik ben benieuwd naar wat de kinderen hierover te zeggen hebben. Ik hoef niet lang te wachten, want één van de leerlingen heeft meteen een antwoord: ‘Als je heel veel likes hebt’.
Ik voel mijn ogen iets samenknijpen van verbazing. Speelt dat al in groep 3? De vraag van een meisje laat zien dat dit niet zo is. ‘Wat zijn likes?’. Ook de andere kinderen kijken vragend naar de jongen. Hij legt uit: ‘Als je een foto van iets bijzonders hebt, dan krijg je veel likes’.
Ik zie dat het meisje nog een beetje moeilijk kijkt, dus ik voeg eraan toe dat mensen soms mooie foto’s op internet zetten. Andere mensen kunnen dan reageren of ze het leuk vinden. Dan geef je iemand een like. Ze is tevreden met mijn aanvulling.

Ik denk even na en zeg dan wat overdreven verontwaardigd: ‘Hé, maar ik heb helemaal niet zo veel likes!’. Een aantal kinderen kijkt verdwaasd, maar een meisje uit de klas reageert snel. ‘Maar jij bent een lieve juf, daarom ben je bijzonder!’. Mijn hart smelt. Ook al heb ik zo’n reactie uitgelokt met mijn opmerking, het doet me goed om te horen dat zij mij op die manier ziet. Voor mij is dat een teken dat ze het naar haar zin heeft in de les. Al was dat niet de reden waarom ik het vroeg. Ik wilde weten wanneer iemand in hun ogen bijzonder is. Daar heb ik nu antwoord op: dat ligt aan je liefheid, aan je gedrag. Dan word je bijzonder voor iemand. Echter is dat niet een voorwaarde om bijzonder te zíjn, maar dat komt straks.

We praten nog even door en dan open ik het grote boek. Er staan mooie platen in en her en der een stukje tekst. Het is één van mijn favoriete prentenboeken. In het verhaal is Krummel niet blij met hoe hij eruitziet en niet tevreden met hoe hij is. Samen met zijn vriendje Hummel vraagt hij elke avond aan God waarom hij hen zo gewoon heeft gemaakt. Ze willen graag net zo sterk zijn als de mier en net zo mooi als het lieveheersbeestje. Ze willen ook wel een huis op hun rug, net als de slak. Beroemd zijn zou ook geweldig zijn. Maar God belooft: ‘Ik ben nog niet klaar met jullie’. Uiteindelijk wordt Krummel een prachtige vlinder. Krummel dacht dat hij gewoon was, maar dat is hij niet.

 

Na een kort gesprek over de gesprekken tussen Krummel en God, vraag ik: ‘Wie van jullie is er bijzonder?’ Niemand reageert. Of beter gezegd: Niemand reageert instemmend. Ik zie wel een aarzelend ‘misschien’, en een ander vertwijfeld ‘nee, ik niet’.
Ik voel mijn hart opengaan voor deze kinderen en reageer blij: ‘Dan heb ik goed nieuws voor jullie. Zal ik jullie eens wat vertellen? Jullie zijn allemaal bijzonder! Weet je waarom? Omdat jij jij bent! Niemand is hetzelfde als jij. Misschien denk je: ik kan niet zo veel. Of: ik ben niet mooi genoeg. Maar dat hoeft ook niet! Jij bent al bijzonder! Net als Krummel die ook al bijzonder is, al is hij nog maar een rups’.

Ik kijk naar de kinderen om te ontdekken of dat wat ik zeg landt in hun hoofd en harten. Geen teken.
Heel snel volgen de gedachten in mijn hoofd zich op. Hoe kan ik hen leren dat ze stuk voor stuk bijzonder zijn? Ik pak het boek erbij en blader naar het moment dat Krummel beseft dat hij bijzonder is. Ik lees voor:

‘Ineens snapte Krummel wat God bedoelde:
Gód had hem mooi gemaakt, vanbinnen en vanbuiten.
Hij was geen mier.
Hij was geen slak.
Hij was geen lieveheersbeestje.
Hij was Krummel! De enige echte Krummel op de hele wereld én… een heel mooie vlinder.’
Ik kijk de kinderen met een glimlach aan. ‘Dit geldt ook voor jullie. Luister maar.’ Ik lees het stukje nog een keer voor, maar in plaats van dat ik ‘Krummel’ zeg, noem ik de naam van één van de kinderen.

‘Hij was geen mier.
Hij was geen slak.
Hij was geen lieveheersbeestje.
Hij was Teun! De enige echte Teun op de hele wereld én… een heel mooie jongen.’

Zo ga ik alle namen langs, totdat ze alle zes geweest zijn. Ik zie glimmende oogjes en lachende mondjes. Ik vraag me af wat ze ervan vinden. Gek? Grappig? Mooi? Zou de boodschap landen?

Ik haal een kleurplaat van een vlinder tevoorschijn. ‘Jullie hebben in het boek al gezien hoe Krummel eruitziet. Ik wil graag dat jullie tekenen hoe Hummel er uit ziet als vlinder. Je mag zelf kiezen hoe dat is. Maak er wat moois van!’.

De kinderen houden hun hand al op voor de kleurplaat. Ze willen graag beginnen. Al snel zijn ze dan ook aan het kleuren. Het meisje heeft haar stift nog maar amper op de kleurplaat of ze maakt al duidelijk dat ze de opmerking over bijzonder zijn, niet is vergeten. ‘Ik ga hem heel mooi maken, zodat ik veel likes krijg’, zegt ze, tegen niemand in het bijzonder. Een ander meisje wendt zich naar haar buurvrouw. ‘Wij maken hem gewóón mooi hè?’ Haar buurvrouw knikt. ‘Ja, ik hoef niet veel likes, want ik ben zonder likes ook bijzonder’.

Ik voel dat ik kan ontspannen. Zij hebben de boodschap in ieder geval begrepen. Ze geloven dat ze bijzonder zijn, zonder dat ze in de aandacht hoeven te staan of iets speciaals hoeven te doen. Mijn hart gaat naar hen uit en ik hoop dat ook de andere kinderen voor de rest van hun leven zullen geloven dat ze bijzonder zijn. Want als ik dat uiteindelijk aan de kinderen mee kan geven, zijn mijn lessen méér dan geslaagd.