Hemelvaart
Het is dinsdagmorgen. Dinsdag is mijn ‘gemakkelijke’ dag. Dan ben ik op één van mijn favoriete dorpsscholen en geef ik les aan verschillende groepen kleuters. Ik ga dan met de kleuters naar de personeelskamer en de HVO-juf blijft in het klaslokaal. Het is prachtig weer. De deuren en ramen staan open en de geur van de lente komt de school binnen. Ik heb net een groepje oudste kleuters teruggebracht naar hun klas. De kinderen vertellen enthousiast aan de groepsleerkracht over de les en laten trots hun knutselwerkje zien. Ik moet weer door. De volgende groep kleuters staat al met hun werkmapje bij de deur van hun klaslokaal te wachten. Deze keer is het een groep jongste kleuters.
Één van de kleuters komt enthousiast naar me toegelopen. Hij roept mijn naam en maakt duidelijk dat hij iets wil vertellen. Maar nog voordat hij iets zegt, zie ik vanuit mijn ooghoeken iets opmerkelijks. Ik knipper even met mijn ogen. Zie ik dubbel ofzo? Twee dezelfde jongetjes, precies hetzelfde gekleed? Meteen word ik uit de droom geholpen. ‘Dit is mijn broertje. Die is nu ook op school’, zegt hij. Ik kijk nog eens goed en zie minimale verschillen. ‘Hoe oud ben je?’ vraag ik aan het broertje. Hij telt de vingers in zijn handje en steekt er vier op. ‘Vier jaar!’ zeg ik bewonderend. ‘En jij gaat nu ook met ons mee?’. ‘Ja’, zegt zijn broer die kennelijk vindt dat hij het voortouw moet nemen. ‘Alleen hij heeft nog geen mapje’. ‘Ik heb nog wel een mapje’, zeg ik. Het groepje van negen kleuters komt in beweging. We gaan naar de personeelskamer. Onderweg vertelt de oudste broer dat hij volgende week jarig is. ‘Hoe oud word je dan?’ vraag ik. Het puzzelt me toch een beetje. ‘Vijf’, zegt hij, ‘dan ben ik weer de grootste’.
We komen bij de personeelskamer. De kinderen nemen als vanzelfsprekend hun plek in. De jongens aan de ene kant van de tafel, de meisjes aan de andere kant. De ruimte is totaal ongeschikt om met kleuters in te werken. De tafel neemt de hele kamer in beslag en de stoelen zijn veel te groot. Ik zie twee meisjes zoals gewoonlijk weer even ruziën over wie er het dichtst bij mij mag zitten. Ik laat ze begaan, ze komen er zelf wel uit. Het nieuwe jongetje gaat aan het hoofd van de tafel zitten, recht tegenover mij. Hij kijkt vrolijk rond en wekt de indruk zich volkomen op zijn gemak te voelen op deze plek. Zijn broer zit aan de lange kant van de tafel naast hem. Ik begin de les met het welkom heten van de nieuweling in onze groep. Ik vraag de andere kleuters of ze hem kunnen vertellen wat we zo meteen gaan doen. Om de beurt geven de kinderen antwoord. Daarna vraag ik waar we ook alweer op moeten letten als we in deze kamer zijn. De kinderen weten meteen wat ik bedoel. ‘De stoel!’ roept iemand. ‘Wat is er met de stoel?’ vraag ik. ‘Als je niet goed op de stoel zit, kiept de stoel om’, antwoordt een ervaringsdeskundige. ‘Precies’, zeg ik. Dus ook deze keer oefenen we weer even hoe je recht op de stoel moet zitten. ‘Met je rug tegen de leuning en je beentjes voor je’, zeg ik. ‘En als we straks gaan tekenen of knutselen, mag je op je knietjes gaan zitten. Dan kun je op de tafel leunen.’ Het nieuwe jongetje hoort het allemaal aan en oefent enthousiast mee met het ‘recht op de stoel zitten’.
Ik begin met de les. Ik vertel de kinderen dat ze volgende week weer een dag vrij zijn, omdat die dag een feestdag is. De kinderen knikken instemmend. ‘Studiedag, de meesters en de juffen hebben school’, zegt een meisje. Ik was even vergeten dat de kinderen dinsdag ook vrij zijn. ‘Nee’, zeg ik, ‘ik bedoel een andere dag: donderdag’. ‘Dat kan niet’, zegt een leerling ‘want dan heb ik zwemles’. ‘Niet op de donderdag die ik bedoel, denk ik’, zeg ik tegen hem. ‘Op de donderdag die ik bedoel, volgende week, dan is het een feestdag. Die dag heet Hemelvaartsdag’. De kinderen zijn meteen stil en kijken me verwachtingsvol aan. ‘Hemelvaartsdag’, zeg ik nog een keer. Dan vraag ik: ‘Welk woordje hoor je in het woord Hemelvaart?’ ‘Vaas’, antwoordt een meisje. ‘Nee’, zegt haar buurvrouw, ‘hemel’. De twee meisjes zijn voortdurend met elkaar in concurrentie. Dat heeft zo zijn voorgeschiedenis. Eén van de meisjes was nog maar drie jaar oud toen ze in deze groep kwam. Na een paar lessen was ik er wel achter waarom ze zo jong al naar de kleutergroep is gegaan. Ze is gewoon slim, heel slim. Het andere meisje is de oudste van de groep en ook best slim, maar met de komst van haar concurrent niet meer de enige slimmerik.
Inmiddels zijn we bij het woordje hemel. ‘Wat is er in de hemel?’ vraag ik. ‘Blauwe lucht’, antwoordt een leerling. ‘De sterren en de maan’, zegt een ander. ‘Wat is er nog meer in de hemel?’ vraag ik. ‘Wolken!’ roept het slimme meisje. Gelukkig, we komen ergens. Ik heb plaatjes meegenomen van wolken, wolken waar je bijzondere vormen in kunt zien. Ik laat ze aan de kinderen zien. In de eerste wolk herkennen ze een hartvorm. In de tweede wolk zien ze duidelijk een paard. De derde wolk is ook geen probleem. ‘Een sneeuwman’, zegt de één. ‘Een monster’, zegt de ander. Dan komt het vierde plaatje. Dit is mijn troef. In de wolk is namelijk heel duidelijk de vorm van een engel of een opstijgende figuur te zien. Ik laat het plaatje zien. De kinderen kijken geïnteresseerd. ‘Een windvlaag!’ gilt één van de meisjes. De andere kinderen kijken vol ontzag naar haar. Wat een geweldig woord. ‘Ja, een windvlaag’. Sommigen beamen dit. Dit moet wel een windvlaag zijn, want zij zegt het en zij is slim. Ik kijk naar het andere slimme meisje. Ze zit nog steeds met haar vinger omhoog. Ik benadruk hoe belangrijk het is om je vinger op te steken en op je beurt te wachten. Dan geef ik haar de beurt en redt ze mijn les. ‘Het is Jezus’, zegt ze terwijl ze triomfantelijk over haar schouder naar haar concurrente kijkt. Ik vraag nog even door, benieuwd naar wat ze nog meer weet. ‘Waar denken we aan met Hemelvaart?’ Ze heeft duidelijk voorkennis. ‘Aan Jezus, die naar de hemel gaat.’ Kijk, nu zijn we ergens!
Ik ga door en vertel aan de groep het verhaal over de hemelvaart van Jezus. De plaatjes uit de Kijkbijbel maken indruk. Toch is het voor de kleuters nog niet helemaal duidelijk hoe één en ander in zijn werk ging. Hier heb ik op gerekend. Met behulp van een blauw kleed, gekleurde houten poppetjes die de discipelen verbeelden en een geplastificeerde Jezus, spelen we na hoe het ging. Natuurlijk komt er een wolk voorbij geschoven. De wolk is in dit geval een wolkenkussen. En Jezus, hoe kan het ook anders, verdwijnt. De kinderen zijn gerustgesteld. Dus zo ging het. Hier kunnen ze zich wat bij voorstellen. Dan gaan ze enthousiast aan het werk. Ze kleuren Jezus, die ze vervolgens uitknippen en op blauw papier plakken. Ik hoor hoe twee leerlingen ondertussen een ‘wolkenliedje’ zingen: ‘De wolken verdwijnen, de zon gaat weer schijnen, wat is er aan de hand, ’t is lente in het land!’ Ik vraag of de andere kinderen het liedje ook kennen. Dan zingen en neuriën ze allemaal mee. Van wattenbolletjes maken de kinderen grote of kleine wolken, net wat ze willen. Ze plakken de wolken erbij, ernaast of erop. Er ontstaan verschillende variaties, de één nog mooier dan de ander. Als de kinderen uiteindelijk teruggaan naar de groep, belanden de knutselwerkjes in de bak ‘om mee naar huis te nemen’. Te mooi en te belangrijk om in het mapje te bewaren tot het einde van het jaar.