Grootouders en kleinkinderen

Elk jaar geef ik een of meerdere lessen die aansluiten op het thema van de Kinderboekenweek. In 2016 was het thema: ‘Voor altijd jong; oma en opa’

Centraal in de les staat de tekst van Spreuken 17 vers 6: ‘Kleinkinderen zijn voor grootouders de kroon op hun leven, kinderen zijn trots op hun voorouders’.

Ergens in het lokaal ligt een oude stofjas. In de rechterzak heb ik een klein schaafje gestopt. Iets verderop heb ik een schort neergelegd. In de zak daarvan zit een bolletje wol en op een andere plek hangt een gebreide ajoursjaal. Wanneer de kinderen het lokaal binnenkomen trek ik de stofjas aan. En daarmee begin ik het verhaal over mijn opa die vioolbouwer was. ‘Denk ik aan mijn opa dan zie ik hem bezig in zijn werkplaats. De geur van het hout komt me tegemoet zodra ik de deur van het atelier opendoe’. Ik haal het schaafje, niet groter dan 4 centimeter, uit de jaszak. Ik vraag of iemand weet wat het is. Een jongen steekt aarzelend zijn hand op. ‘Het lijkt op een schaaf. Ik zie mijn opa er weleens mee werken als hij in zijn schuurtje is.’ ‘Juf, hier kun je toch niet mee werken?’ verwoordt een van de leerlingen het ongeloof bij het zien van het kleine schaafje wanneer het rondgaat.

‘Maar’, vertel ik verder, ‘mijn opa maakte niet alleen mooie instrumenten. Hij vond het ook heerlijk om aan zijn kleinkinderen voor te lezen en spannende verhalen te vertellen. Ik herinner me heel goed dat wij voor zijn stoel gingen zitten als hij begon met vertellen. We verdwaalden met Klein Duimpje. We voelden mee met de prinses op de erwt die maar niet in slaap kon komen. Het was heerlijk griezelen met de Wolf die de zeven geitjes wou opeten. We gniffelden met de hand voor onze mond om die gekke keizer die in zijn blootje liep en dat niet in de gaten had’.

Ik loop naar een tafel en leg het schaafje daar neer. ‘Mijn opa leeft niet meer, maar wat ben ik blij dat hij mijn opa was. Ik lijk een beetje op hem want ik hou ook ontzettend van verhalen. Jammer genoeg ben ik niet zo handig. Ik kan niet zulke mooie instrumenten maken. Wat dat betreft lijk ik niet op hem’. Ik trek de stofjas uit en leg deze naast het schaafje.

Terwijl ik het schort aantrek vertel ik over mijn oma. Ik haal het bolletje wol uit de schortzak. ‘Mijn oma ken ik niet anders dan met een paar breinaalden in haar handen. Ik heb van haar leren breien en daarin lijk ik op haar want ik brei ook’. Ik loop naar de stoel waar de gebreide ajoursjaal hangt. Ik laat hem rondgaan en wijs de leerlingen erop hoe zacht en licht de sjaal is. Ze kunnen bijna niet geloven dat ik de sjaal gebreid heb. Een leerlinge vertelt dat haar oma haar ook leert breien. Ze heeft al een das gebreid.

Bij de tafel met de stofjas en het schaafje trek ik het schort uit en leg deze met het bolletje wol en de sjaal naast de spullen van opa. Daarna steek ik twee kaarsjes aan. Ter herinnering, vertel ik de leerlingen, en uit dankbaarheid.

Ik deel een werkblad met de tekst van Spreuken uit. De leerlingen mogen de volgende uitspraken aanvullen:

‘Ik lijk op mijn opa, want…………….

‘Ik lijk niet op mijn opa, want ………..

‘Ik lijk op mijn oma, want …………..

‘Ik lijk niet op mijn oma, want……….

Ik geef een aantal voorbeelden (mijn opa vertelt graag grapjes en dat doe ik ook, mijn oma vindt slangen eng en dat vind ik juist niet). ‘Ja maar juf, ik heb mijn opa/oma nooit gekend’, hoor ik een paar kinderen zeggen. Ik vraag of ze verhalen over hun opa en oma hebben gehoord. Dan kunnen ze daarover iets opschrijven. Als iedereen klaar is nodig ik een paar leerlingen uit om voor te lezen wat zij geschreven hebben.

Ik wijs op de tekst van Spreuken die bovenaan het werkblad staat. Wat vind je van de uitspraak? Er ontstaat een levendig gesprek. Ook minder leuke ervaringen worden gedeeld.

De tekst van Spreuken wordt de leidraad voor de volgende opdracht. De leerlingen mogen, als ze dat willen, een ‘op-de-stip-presentatie’ doen. Ik heb twee stippen op de grond gelegd. De rode stip vertegenwoordigt een situatie waarin de leerling trots is of was op oma en/of opa. De oranje stip staat voor een situatie waarbij het kleinkind merkte dat zijn of grootouders trots op hem of haar zijn of waren. Na de persoonlijke presentatie mogen de anderen daarover een vraag stellen.

De verhalen zijn hartverwarmend. Ik ontdek hoeveel waarde de leerlingen hechten aan hun band met oma en opa en hoe fijn het is dat oma en opa er voor ze zijn wanneer de ouders werken. Enkele kinderen noemen ook de ervaringen van hun grootouders met de Tweede Wereldoorlog. En het is heerlijk om door ze verwend te worden!

‘Heb je iets ontdekt over je oma, opa of over jezelf?’, vraag ik ter afronding van de les. Het blijkt dat het voor enkelen toch een ontdekking is zich te realiseren hoe belangrijk opa en oma zijn in hun leven. En ook dat je eigenschappen kunt hebben die oma of opa ook heeft.

Bij het weggaan geef ik alle leerlingen een opgerold papiertje waarop de tekst van Spreuken staat met eromheen een rood strikje. Ik vraag hen om dit rolletje aan oma of opa te geven en hun reactie op de tekst te vragen. Daarmee hoop ik dat grootouders en kleinkinderen met elkaar in gesprek raken.