Ze mogen wel bij ons slapen hoor!

We houden ons als docenten aan de regelmaat van het kerkelijk jaar: Pasen, Hemelvaart, Pinksteren en dan weer Advent en Kerst. Elk jaar weer. Dat geeft niet, dat is goed. Ook al weten wij vaak al waar het over zal gaan. Het is zo bekend. Heel bekend. Maar dat geeft niet, dat is goed.

Hoewel, soms kan het een cadans worden, een staccato, een herhaling en te gewoon. Ook dat jaar werd het weer Advent en daarna kwam Kerst dichterbij.

Ik weet het al: Twee mensen op reis. De koning wil weten hoe machtig hij is. Hij regelt het. Hij eist het. Ze gehoorzamen en gaan op reis. Ze moeten wel. En komen in het kleine stadje. Vermoeid en uitziend naar…. een kind, maar ook een rustplaats. Helaas: geen gehoor. Geen plek! Ik weet het al, het komt vast goed. Want: die stal is er toch? Ik hoor de cadans, het staccato, de regelmaat in mijzelf: ik zal het weer gaan vertellen. Het kindje Jezus wordt geboren in een stal. Zoals altijd en nu ook weer. Ik zie het voor me: wat een tragiek. Zwanger en vermoeid. En dan geen bed. Geen plaats. Nergens. Ik vertel het en hang de bijpassende plaatjes op het flanelbord. Ik haal de twee platen van de twee mensen eraf en wil ze wegleggen. Want het gaat niet door: ‘Geen plek, nee het kan hier niet, nee hoor, ons huis zit vol’. Waar dan heen? Hoe nu verder? En dan gebeurt het. Die kleine jongen, pas vier, nog niet zo lang op school, hoort voor het eerst dit verhaal. Hij staat op. Het wordt stil. Ik val stil. En met verontwaardiging komt het eruit: ‘Ze mogen wel bij ons slapen hoor!’ Dan slaap ik bij mijn broer, en dan mogen ze in mijn kamer. Dat doen we wel meer.’ Zo: het is gezegd. En voldaan gaat hij zitten. Nu weet ik: zo is het goed! Het verhaal is tóch nieuw: het Kind is welkom. Een kind heeft gesproken.